Wet vergoeding affectieschade

Wet vergoeding affectieschade
De Eerste Kamer heeft op 10 april 2018 het wetsvoorstel aangenomen dat de vergoeding van affectieschade regelt. Dit is een vorm
van smartengeld voor naasten van slachtoffers die door een fout van een ander zijn overleden, of ernstig of blijvend letsel hebben.
Een vergoeding voor dierbaren die verdriet hebben en met wie het slachtoffer zijn leven deelde. Met ingang van 1 januari 2019 kan
door een beperkte groep naasten smartengeld geclaimd worden.
Huidige situatie
Op dit moment kan bij letsel uitsluitend het slachtoffer smartengeld claimen. In sommige gevallen kan een andere persoon die een
schok heeft opgelopen als gevolg van een ongeval van een naaste schokschade claimen. Er moet wel echt sprake zijn van schade.
Bij overlijden is er geen ruimte voor smartengeld.
Wat verandert er?
Met ingang van 1 januari 2019 kunnen met name genoemde naasten van slachtoffers een beperkt bedrag claimen, indien hun
naaste door de schuld van een ander is overleden of ernstig of blijvend letsel heeft. Een vergoeding voor de dierbare die verdriet
hebben en met wie het slachtoffer het leven deelde. We noemen dit affectieschade. De nu aangenomen wet zorgt voor aanpassing
van het Burgerlijk Wetboek en diverse andere wetten.
Wie kunnen claimen?
de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner van de gekwetste;
de levensgezel van de gekwetste, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke
huishouding voert;
de ouder van de gekwetste;
een kind van de gekwetste;
degene die in gezinsverband de zorg voor de gekwetste heeft of door de gekwetste werd verzorgd;
een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van
redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij als naaste wordt aangemerkt.
Het moment van de schade is bepalend om de relatie met het slachtoffer vast te stellen.
De bedragen
De te claimen bedragen worden vastgesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Bij aanvang van deze wet geldt een te
claimen bedrag tussen € 12.500 en € 20.000. De bedragen zijn niet hoog, maar de naaste heeft in elk geval een erkenning van zijn
leed.
Voorbeelden
Een kind wordt neergeschoten en overlijdt.
Een partner raakt blijvend invalide als gevolg van een ongeval.
Een partner overlijdt ten gevolge van een medische fout.
Slachtoffer gaat voor
De rechten van naasten kunnen niet ten koste gaan van het recht op schadevergoeding van degene die werd gekwetst.
De praktijk
De claim wordt ingediend bij de aansprakelijke veroorzaker van de “schade” aan de naaste. De aansprakelijkheid en de mate van
schuld van de veroorzaker wordt volgens dezelfde regels beoordeeld als tot nu toe gebruikelijk. Daar verandert niets aan. Als de
aansprakelijkheid van de veroorzaker gedekt wordt door een verzekering, valt de affectieschade ook onder de dekking van de
verzekering. Het is nog niet te voorspellen of dit uiteindelijk zal leiden tot premieverhoging van de aansprakelijkheidsverzekeringen.
Bron: (C) 2018 Consis PA, 16-04-2018

Hoogte WW-uitkering vanaf 1 juli 2015

Hoogte WW-uitkering vanaf 1 juli 2015

Een werknemer die werkloos wordt, heeft in beginsel recht op een uitkering op basis van de Werkloosheids Wet (WW). De hoogte van deze uitkering is de eerste twee maanden 75% en daarna 70% van het laatstverdiende loon (tot een bepaald maximum).

De methode waarop wordt vastgesteld wat dit ‘laatstverdiende loon’ precies inhoudt, is op 1 juli 2015 veranderd. Hierover ontstond veel onduidelijkheid. Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geeft in een brief uitleg om onduidelijkheden weg te nemen.

Tot 1 juli 2015 bestonden er twee hoofdregels om vast te stellen hoe het laatstverdiende loon werd vastgesteld in het kader van de WW:

  1. Als iemand het hele jaar voorafgaand aan de werkloosheid gewerkt heeft, wordt dit hele jaarinkomen gehanteerd. Dit wordt gedeeld door 261 dagen om tot het dagloon te komen.
  2. Iemand die wel aan de referte-eis voldeed (in de laatste 36 weken minstens 26 weken gewerkt), maar niet een heel jaar bij dezelfde werkgever had gewerkt, werd anders beoordeeld. Er werd dan gekeken naar het totale loon dat was genoten in die laatste dienstbetrekking en dat werd gedeeld door het aantal dagen dat er daadwerkelijk gewerkt was. Zo kreeg die persoon ook 70% van het werkelijke laatstverdiende loon (na 2 maanden 75% te hebben ontvangen).

Op 1 juli 2015 is deze laatste regel vervallen. De Vakcentrale CNV heeft hierover zijn bezorgdheid uitgesproken in een brief aan de Minister. Volgens de CNV leidt afschaffing van de tweede regel tot onbillijke situaties.

De Minister reageert op deze brief door uit te leggen dat de tweede regel juist voor onbillijke situaties zorgde. De tweede regel gold namelijk ook in het geval dat iemand de laatste maand een andere dienstbetrekking had gehad.

Voorbeeld

A werkt 6 maanden voor € 80 per dag en daarna 6 maanden voor € 90 per dag bij dezelfde werkgever. Dan wordt hij ontslagen. Zijn dagloon, waarop de WW wordt gebaseerd, wordt berekend volgens regel 1: dat betekent dat zijn dagloon neerkomt op € 85.

B werkt ook 6 maanden voor € 80 per dag. Daarna 6 maanden voor € 90 per dag, maar bij een andere werkgever. Dan wordt hij ontslagen. In dat geval trad regel 2 in werking: zijn dagloon werd gebaseerd op de regel dat hij minder dan een jaar bij dezelfde werkgever had gewerkt. Kortom: zijn WW werd gebaseerd op een laatstverdiend dagloon van € 90, terwijl hij precies hetzelfde had verdiend als A.

Dit vond de Minister onbillijk en daarom heeft hij regel 2 afgeschaft.

CNV stelt, aan de hand van een voorbeeld, dat iemand die eerst een WW-uitkering had (na 1 juli 2015) en na 7 maanden weer aan het werk gaat voor een lager loon. Als hij dan opnieuw wordt ontslagen gaat hij er fors op achteruit (voor de cijfermatige uitwerking wordt verwezen naar de externe bron). De minister heeft aan de hand van het voorbeeld van CNV laten zien dat er geen achteruitgang is.

Voorbeeld CNV

Arie was 17 jaar toen hij ging werken en is 57 jaar als hij werkloos wordt. Hij heeft een arbeidsverleden van meer dan 38 jaar, wat hem een recht op WW van 38 maanden oplevert. Arie heeft recht op een dagloon van € 130. Zijn WW-uitkering bedraagt op basis daarvan € 91 [na twee maanden € 97,50; redactie]. Na 13 maanden krijgt Arie werk aangeboden voor 7 maanden. Hij verdient hiermee € 100 per dag.

Uitwerking minister

Arie ontvangt, na ontslag 70% van € 130 = € 91. Bij aanvaarding van zijn nieuwe baan blijft het recht op WW bestaan. Hij gaat dan 70% ontvangen van het verschil tussen zijn oude en nieuwe dagloon, of wel 70% x (€ 130 -/- € 100) = € 21. Zijn totale inkomen is dan € 121 per dag. Hij gaat er dus € 30 per dag op vooruit als hij weer gaat werken.

Bij ontslag na 6 maanden gebeurt er het volgende:

Zijn oude loon was € 100 per dag, maar slechts gedurende een half jaar. Omdat dit gedeeld wordt door een heel jaar, wordt volgens de hoofdregel zijn laatstverdiende loon gesteld op € 50 per dag. Dit leidt tot een WW-uitkering (na 2 maanden) van € 35 per dag.

Daarnaast wordt zijn oude WW-recht na het eerste ontslag weer verhoogd, omdat hij minder inkomen gaat genieten. Zijn oude dagloon was € 130 en nu is zijn WW-inkomen € 50. Zijn oude WW-recht wordt dan weer verhoogd naar (70% van € 130 -/- € 50) = € 56.

Zijn totale WW wordt € 35 (nieuw) + € 56 (oud) = € 91. Dit is precies wat hij voor de werkhervatting ook al kreeg. Er is dus geen achteruitgang.

Uit deze reactie blijkt dat de zorg van CNV voor dergelijke gevallen, onterecht is.

Bron: www.wftnu.nl, 9 september 2015