Werkloosheid als verdienmodel van de overheid

Werkloosheid als verdienmodel van de overheid.

Het klink misschien vreemd, maar werkloosheid is goed voor de schatkist. Veel arbeidsovereenkomsten worden ontbonden op basis van wederzijdse instemming, via een vaststellingsovereenkomst. Een vaststellingsovereenkomst heeft voor de betrokken partijen voordelen, zo hoeft de werkgever niet naar de kantonrechter of UWV en heeft de werknemer recht op een WW uitkering.

Om het leed voor de werknemer te verzachten wordt een beëindigingsvergoeding overeen gekomen, voor 1 juli 2015, werd de vergoeding gebaseerd op de kantonrechtersformule. Tegenwoordig is dat de transitievergoeding. Voor 2013 had de werknemer de mogelijkheid de ontslagvergoeding volledig te storten op een geblokkeerde rekening en kon daarmee een maandelijkse uitkering krijgen. Deze maandelijkse uitkering was belast in box 1 tegen de geldende tarieven. Vrijheid, blijheid.

Nu is dat niet meer mogelijk en wordt de ontslagvergoeding in 1 keer uitgekeerd. De werkgever houdt dan de loonbelasting op de uitkering in, en vaak is dat 52%. Op deze manier verdient de overheid flink aan de ontslagvergoedingen. Er zijn creatieve oplossingen bedacht, zoals een immateriële vergoeding uit te keren, de HR heeft zich daar over uit gesproken en beschouwt immateriële vergoedingen als belast loon.

Tips voor de werknemer.

  • Als u een ontslagvergoeding krijgt, waarbij 52% wordt ingehouden terwijl u normaal maar 42% belasting zou moeten betalen, vraag dan een een middeling aan bij uw belastingadviseur of de belastingdienst. U kunt uw inkomen over 3 jaar met elkaar middelen als er sprake is van een uitschietend jaar, kan dit belasting voordeel opleveren.
  • Als u huurtoeslag ontvangt en door de eenmalige uitkering, de huurtoeslag verliest, doe dan een beroep op de hardheidsclausule bij de belastingdienst of via uw adviseur.
  • Houd tevens de regels over het vermogen in box 3 in de gaten in verband met de toeslagen.

Mijn advies is om u in ieder geval goed te laten informeren op het moment dat u een ontslagvergoeding wordt aangeboden.

Rob Wilbrink, 25 november 2015

 

Uitleg hoogte WW-uitkering vanaf 1 juli 2015

Uitleg hoogte WW-uitkering vanaf 1 juli 2015

Een werknemer die werkloos wordt, heeft in beginsel recht op een uitkering op basis van de Werkloosheids Wet (WW). De hoogte van deze uitkering is de eerste twee maanden 75% en daarna 70% van het laatstverdiende loon (tot een bepaald maximum).

De methode waarop wordt vastgesteld wat dit ‘laatstverdiende loon’ precies inhoudt, is op 1 juli 2015 veranderd. Hierover ontstond veel onduidelijkheid. Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geeft in een brief uitleg om onduidelijkheden weg te nemen.

Tot 1 juli 2015 bestonden er twee hoofdregels om vast te stellen hoe het laatstverdiende loon werd vastgesteld in het kader van de WW:

  1. Als iemand het hele jaar voorafgaand aan de werkloosheid gewerkt heeft, wordt dit hele jaarinkomen gehanteerd. Dit wordt gedeeld door 261 dagen om tot het dagloon te komen.
  2. Iemand die wel aan de referte-eis voldeed (in de laatste 36 weken minstens 26 weken gewerkt), maar niet een heel jaar bij dezelfde werkgever had gewerkt, werd anders beoordeeld. Er werd dan gekeken naar het totale loon dat was genoten in die laatste dienstbetrekking en dat werd gedeeld door het aantal dagen dat er daadwerkelijk gewerkt was. Zo kreeg die persoon ook 70% van het werkelijke laatstverdiende loon (na 2 maanden 75% te hebben ontvangen).

Op 1 juli 2015 is deze laatste regel vervallen. De Vakcentrale CNV heeft hierover zijn bezorgdheid uitgesproken in een brief aan de Minister. Volgens de CNV leidt afschaffing van de tweede regel tot onbillijke situaties.

De Minister reageert op deze brief door uit te leggen dat de tweede regel juist voor onbillijke situaties zorgde. De tweede regel gold namelijk ook in het geval dat iemand de laatste maand een andere dienstbetrekking had gehad.

Voorbeeld

A werkt 6 maanden voor € 80 per dag en daarna 6 maanden voor € 90 per dag bij dezelfde werkgever. Dan wordt hij ontslagen. Zijn dagloon, waarop de WW wordt gebaseerd, wordt berekend volgens regel 1: dat betekent dat zijn dagloon neerkomt op € 85.

B werkt ook 6 maanden voor € 80 per dag. Daarna 6 maanden voor € 90 per dag, maar bij een andere werkgever. Dan wordt hij ontslagen. In dat geval trad regel 2 in werking: zijn dagloon werd gebaseerd op de regel dat hij minder dan een jaar bij dezelfde werkgever had gewerkt. Kortom: zijn WW werd gebaseerd op een laatstverdiend dagloon van € 90, terwijl hij precies hetzelfde had verdiend als A.

Dit vond de Minister onbillijk en daarom heeft hij regel 2 afgeschaft.

CNV stelt, aan de hand van een voorbeeld, dat iemand die eerst een WW-uitkering had (na 1 juli 2015) en na 7 maanden weer aan het werk gaat voor een lager loon. Als hij dan opnieuw wordt ontslagen gaat hij er fors op achteruit (voor de cijfermatige uitwerking wordt verwezen naar de externe bron). De minister heeft aan de hand van het voorbeeld van CNV laten zien dat er geen achteruitgang is.

Voorbeeld CNV

Arie was 17 jaar toen hij ging werken en is 57 jaar als hij werkloos wordt. Hij heeft een arbeidsverleden van meer dan 38 jaar, wat hem een recht op WW van 38 maanden oplevert. Arie heeft recht op een dagloon van € 130. Zijn WW-uitkering bedraagt op basis daarvan € 91 [na twee maanden € 97,50; redactie]. Na 13 maanden krijgt Arie werk aangeboden voor 7 maanden. Hij verdient hiermee € 100 per dag.

Uitwerking minister

Arie ontvangt, na ontslag 70% van € 130 = € 91. Bij aanvaarding van zijn nieuwe baan blijft het recht op WW bestaan. Hij gaat dan 70% ontvangen van het verschil tussen zijn oude en nieuwe dagloon, of wel 70% x (€ 130 -/- € 100) = € 21. Zijn totale inkomen is dan € 121 per dag. Hij gaat er dus € 30 per dag op vooruit als hij weer gaat werken.

Bij ontslag na 6 maanden gebeurt er het volgende:

Zijn oude loon was € 100 per dag, maar slechts gedurende een half jaar. Omdat dit gedeeld wordt door een heel jaar, wordt volgens de hoofdregel zijn laatstverdiende loon gesteld op € 50 per dag. Dit leidt tot een WW-uitkering (na 2 maanden) van € 35 per dag.

Daarnaast wordt zijn oude WW-recht na het eerste ontslag weer verhoogd, omdat hij minder inkomen gaat genieten. Zijn oude dagloon was € 130 en nu is zijn WW-inkomen € 50. Zijn oude WW-recht wordt dan weer verhoogd naar (70% van € 130 -/- € 50) = € 56.

Zijn totale WW wordt € 35 (nieuw) + € 56 (oud) = € 91. Dit is precies wat hij voor de werkhervatting ook al kreeg. Er is dus geen achteruitgang.

Uit deze reactie blijkt dat de zorg van CNV voor dergelijke gevallen, onterecht is.

Bron: wftnu.nl, 8 september 2015

 

Doorwerken na AOW

Doorwerken na AOW

Vanaf volgend jaar wordt het voor AOW’ers makkelijker om door te werken op basis van een arbeidsovereenkomst, bij de eigen of bij een andere werkgever. Op dit moment zijn AOW’ers die willen doorwerken vaak aangewezen op werk via een uitzendbureau of als zzp’er. De Eerste Kamer heeft vandaag ingestemd met een wetsvoorstel hierover van minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens minister van der Steur van Veiligheid en Justitie en minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Het wordt daarbij voor werkgevers aantrekkelijker om AOW’ers langer in dienst te houden, zodat langer gebruik kan worden gemaakt van hun kennis en ervaring. Zo wordt bijvoorbeeld de opzegtermijn van hun contract één maand en wordt de loondoorbetaling bij ziekte teruggebracht naar dertien weken in plaats van twee jaar, ook omdat AOW’ers geen recht hebben op WIA. Werkgevers vinden de loondoorbetaling bij ziekte nu vaak nog een belangrijke belemmering om gepensioneerden in dienst te houden of aan te nemen. In 2018 worden de nieuwe maatregelen geëvalueerd. Dan wordt bepaald of de loondoorbetaling bij ziekte tot zes weken wordt teruggebracht.

Om verdringing van niet AOW-gerechtigden te voorkomen worden ook werkgevers in de publieke sector verplicht doorwerkende AOW’ers als eerste te ontslaan bij een reorganisatie. Die regel geldt al voor de private sector. Ook is een werkgever niet verplicht om in te gaan op een verzoek van een AOW’er om het aantal werkuren uit te breiden. Zo wordt voorkomen dat dit ten koste gaat van andere werknemers. Sinds 1 juli van dit jaar hebben AOW’ers als gevolg van de Wet Aanpak Schijnconstructies, net als andere werknemers, al recht op ten minste het minimumloon. Dat recht hadden ze eerder nog niet. Als er een cao van toepassing is moet een AOW’er uiteraard hetzelfde cao-loon ontvangen als andere werknemers die hetzelfde werk doen.

In de Wet werk en zekerheid is al geregeld dat een werkgever het contract bij het bereiken van de AOW-leeftijd zonder tussenkomst van UWV of rechter kan opzeggen. Ook hoeft er geen transitievergoeding betaald te worden. Wanneer een AOW’er daarna in vaste dienst wordt genomen gelden wel weer de gewone ontslagregels. Behalve dat er ook dan geen transitievergoeding betaald hoeft te worden bij ontslag.

Bron: rijksoverheid.nl, 12 oktober 2015

Hoogte WW-uitkering vanaf 1 juli 2015

Hoogte WW-uitkering vanaf 1 juli 2015

Een werknemer die werkloos wordt, heeft in beginsel recht op een uitkering op basis van de Werkloosheids Wet (WW). De hoogte van deze uitkering is de eerste twee maanden 75% en daarna 70% van het laatstverdiende loon (tot een bepaald maximum).

De methode waarop wordt vastgesteld wat dit ‘laatstverdiende loon’ precies inhoudt, is op 1 juli 2015 veranderd. Hierover ontstond veel onduidelijkheid. Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geeft in een brief uitleg om onduidelijkheden weg te nemen.

Tot 1 juli 2015 bestonden er twee hoofdregels om vast te stellen hoe het laatstverdiende loon werd vastgesteld in het kader van de WW:

  1. Als iemand het hele jaar voorafgaand aan de werkloosheid gewerkt heeft, wordt dit hele jaarinkomen gehanteerd. Dit wordt gedeeld door 261 dagen om tot het dagloon te komen.
  2. Iemand die wel aan de referte-eis voldeed (in de laatste 36 weken minstens 26 weken gewerkt), maar niet een heel jaar bij dezelfde werkgever had gewerkt, werd anders beoordeeld. Er werd dan gekeken naar het totale loon dat was genoten in die laatste dienstbetrekking en dat werd gedeeld door het aantal dagen dat er daadwerkelijk gewerkt was. Zo kreeg die persoon ook 70% van het werkelijke laatstverdiende loon (na 2 maanden 75% te hebben ontvangen).

Op 1 juli 2015 is deze laatste regel vervallen. De Vakcentrale CNV heeft hierover zijn bezorgdheid uitgesproken in een brief aan de Minister. Volgens de CNV leidt afschaffing van de tweede regel tot onbillijke situaties.

De Minister reageert op deze brief door uit te leggen dat de tweede regel juist voor onbillijke situaties zorgde. De tweede regel gold namelijk ook in het geval dat iemand de laatste maand een andere dienstbetrekking had gehad.

Voorbeeld

A werkt 6 maanden voor € 80 per dag en daarna 6 maanden voor € 90 per dag bij dezelfde werkgever. Dan wordt hij ontslagen. Zijn dagloon, waarop de WW wordt gebaseerd, wordt berekend volgens regel 1: dat betekent dat zijn dagloon neerkomt op € 85.

B werkt ook 6 maanden voor € 80 per dag. Daarna 6 maanden voor € 90 per dag, maar bij een andere werkgever. Dan wordt hij ontslagen. In dat geval trad regel 2 in werking: zijn dagloon werd gebaseerd op de regel dat hij minder dan een jaar bij dezelfde werkgever had gewerkt. Kortom: zijn WW werd gebaseerd op een laatstverdiend dagloon van € 90, terwijl hij precies hetzelfde had verdiend als A.

Dit vond de Minister onbillijk en daarom heeft hij regel 2 afgeschaft.

CNV stelt, aan de hand van een voorbeeld, dat iemand die eerst een WW-uitkering had (na 1 juli 2015) en na 7 maanden weer aan het werk gaat voor een lager loon. Als hij dan opnieuw wordt ontslagen gaat hij er fors op achteruit (voor de cijfermatige uitwerking wordt verwezen naar de externe bron). De minister heeft aan de hand van het voorbeeld van CNV laten zien dat er geen achteruitgang is.

Voorbeeld CNV

Arie was 17 jaar toen hij ging werken en is 57 jaar als hij werkloos wordt. Hij heeft een arbeidsverleden van meer dan 38 jaar, wat hem een recht op WW van 38 maanden oplevert. Arie heeft recht op een dagloon van € 130. Zijn WW-uitkering bedraagt op basis daarvan € 91 [na twee maanden € 97,50; redactie]. Na 13 maanden krijgt Arie werk aangeboden voor 7 maanden. Hij verdient hiermee € 100 per dag.

Uitwerking minister

Arie ontvangt, na ontslag 70% van € 130 = € 91. Bij aanvaarding van zijn nieuwe baan blijft het recht op WW bestaan. Hij gaat dan 70% ontvangen van het verschil tussen zijn oude en nieuwe dagloon, of wel 70% x (€ 130 -/- € 100) = € 21. Zijn totale inkomen is dan € 121 per dag. Hij gaat er dus € 30 per dag op vooruit als hij weer gaat werken.

Bij ontslag na 6 maanden gebeurt er het volgende:

Zijn oude loon was € 100 per dag, maar slechts gedurende een half jaar. Omdat dit gedeeld wordt door een heel jaar, wordt volgens de hoofdregel zijn laatstverdiende loon gesteld op € 50 per dag. Dit leidt tot een WW-uitkering (na 2 maanden) van € 35 per dag.

Daarnaast wordt zijn oude WW-recht na het eerste ontslag weer verhoogd, omdat hij minder inkomen gaat genieten. Zijn oude dagloon was € 130 en nu is zijn WW-inkomen € 50. Zijn oude WW-recht wordt dan weer verhoogd naar (70% van € 130 -/- € 50) = € 56.

Zijn totale WW wordt € 35 (nieuw) + € 56 (oud) = € 91. Dit is precies wat hij voor de werkhervatting ook al kreeg. Er is dus geen achteruitgang.

Uit deze reactie blijkt dat de zorg van CNV voor dergelijke gevallen, onterecht is.

Bron: www.wftnu.nl, 9 september 2015

Kosten contra expert

Kosten contra expert

 

Bij het invoeren van het huidige verzekeringsrecht heeft de wetgever bepaald dat de redelijke kosten voor het vaststellen van de schade voor rekening van de verzekeraar zijn. Verzekeraars stelden zich steeds op het standpunt dat zij de schade vaststellen en eventuele kosten van verzekerde betalen zolang en voor zover daarin voorzien is in de polisvoorwaarden. De rechter zegt nu dat verzekerde zijn eigen redelijke kosten (voor een contra-expert) mag maken op kosten van zijn verzekeraar. Hierbij is niet maatgevend wat de expert van de verzekeraar rekent.

De casus

In deze zaak ging het over de kosten van de door verzekerde ingeschakelde contra-expert. De verzekeraar wilde niet de volledige kosten betalen en beriep zich op de verzekeringsvoorwaarden. De verzekeraar wilde niet meer betalen dan de kosten die hij aan zijn eigen expert betaalde. Tevens stelt de verzekeraar dat hij reeds aan zijn wettelijke plicht tot vergoeding van de redelijke kosten van schadevaststelling heeft voldaan door zijn eigen expert te sturen.

Verzekerde bestrijdt dit omdat artikel 7:959 BW dwingend recht is.

Artikel 7:959 BW.

Artikel 7:959 BW bepaalt dat onder de door verzekeraar te vergoeden kosten ook wordt verstaan de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade. Deze kosten worden zelfs boven de verzekerde som vergoed. Onderverzekering kan wel op deze kosten van toepassing zijn.

In de praktijk stelt de verzekeraar de schade meestal vast door een expert in te schakelen. De verzekeraar betaalt de expert. Bij brandverzekeringen regelen de polisvoorwaarden dat verzekerde zijn eigen expert mag inschakelen. De verzekeraar vergoedt de kosten van deze contra-expert tot maximaal het bedrag wat hij voor zijn eigen expert betaalt.

Het vonnis van de kantonrechter

De kantonrechter gaat met verzekerde mee. Als het vaststellen van de schade door de verzekeraar voldoende is om aan de wettelijke plicht van de verzekeraar te voldoen, heeft de verzekerde geen mogelijkheden meer als hij het niet eens is met de expert van verzekeraar. De redelijkheid van de kosten moet daarom per geval worden bekeken. Vervolgens besluit de kantonrechter dat de kosten van de contra-expert in dit geval redelijk zijn, ook al waren deze hoger dan de kosten die de verzekeraar vergoedde aan de door haar zelf ingeschakelde expert.

Conclusie

Er is (nog) geen alomvattende conclusie te trekken op basis van deze individuele uitspraak. In elk geval is deze rechter van mening dat de verzekerde zich moet kunnen verweren en hiervoor kosten mag maken. Het is goed mogelijk dat een andere (hogere) rechter de kosten van verzekerde niet redelijk vindt indien de contra-expert niet tot een andere schadevaststelling komt dan de expert van de verzekeraar al eerder gedaan heeft.

Per saldo heeft een verzekerde meer mogelijkheden om zijn recht te krijgen wanneer de verzekeraar “moeilijk” doet. Verzekeraars kunnen niet volstaan met het sturen van een eigen expert. De verzekerde heeft in beginsel recht op een vergoeding voor de inzet van een eigen of contra-expert.

Bron: www.wftnu.nl, 10 juni 2015